Na de Allerheiligenvloed op 1 november 1570 was een groot deel van de dijken rondom Harlingen beschadigd. De toenmalige dictatoriale stadhouder van Friesland, Caspar de Robles ( 1527 – 1585) kreeg de Friezen op één lijn om de dijken te herstellen. De Robles’ commissie stelde een leger van 3300 dokwerkers samen, verdeeld in ploegen van 300 man onder leiding van een kapitein. Men werkte van ’s morgens 5 tot ’s avonds 6 aan de vernieuwing van de dijk en daarbij werden strenge bepalingen in acht genomen. Volgens oude bronnen wordt beweerd dat er zelfs een galg op de dijk stond tot bedreiging van de onwilligen. De dijk werd met palen in vakken verdeeld. Het bestuur van de ‘Vijf Delen’ besloot op 18 juli 1575 tot de volgende verdeling: De Robles kreeg voor zijn werk fl 1400,-, de president van het Hof van Friesland fl 352,-, de gecommitteerden elk fl 675,-. Tevens werd er door de Harlingers besloten dat er op de dijk een ‘steenwerk’ op een voetstuk van 12.000 tichelstenen de Terminus gezet moest worden. In 1575 werd de dijk voltooid en daarbij werd deze in twee gelijken delen verdeeld, waarvan het gedeelte te noorden van Harlingen door de binnendijkers en dat ten zuiden van de stad door de buitendijkers moest worden onderhouden. In 1576 is het monument op de zeedijk bij Harlingen neergezet (het oudste standbeeld van Nederland), met een kop naar het zuiden en een kop naar het noorden. De originele Januskop uit 1576 ligt in het Fries Museum.krantenberichtwikipedia